De HEER richtte zich tot mij:
‘Je mag in dit land niet trouwen en geen kinderen krijgen, want dit zegt de HEER over de kinderen die hier geboren zullen worden, over de moeders die hen zullen baren en de vaders die hen zullen verwekken:
Ze zullen aan dodelijke ziekten sterven. Niemand zal om hen rouwen en niemand zal hen begraven; ze zullen als mest op de akkers blijven liggen. Anderen zullen sterven door het zwaard en de honger. Hun lijken vallen ten prooi aan roofvogels en wilde dieren.
Dit zegt de HEER:
Ga niet naar een huis waar een rouwmaaltijd gehouden wordt; rouw niet mee en toon geen medeleven, want Ik ontneem dit volk Mijn vriendschap, liefde en erbarmen – spreekt de HEER -, zodat groot en klein in dit land zullen sterven. Ze zullen niet worden begraven en niemand zal om hen rouwen, niemand zal zijn lichaam kerven of zich kaalscheren van verdriet. Niemand zal voor hen die rouwen brood breken om hen te troosten, niemand zal hun als troost een beker aanreiken, zelfs al rouwen ze om hun vader of moeder. Ga ook niet naar een huis waar feest wordt gevierd om daar te eten en te drinken. Want dit zegt de HEER van de hemelse machten, de God van Israël:
Jullie zullen nog meemaken dat Ik in dit land de vreugdezangen laat verstommen en bruid en bruidegom hun lied ontneem.
Als je dit alles tegen het volk zegt en ze je vragen:
“Waarom dreigt de HEER ons met dit onheil, wat hebben wij misdaan, welke zonde hebben wij tegen de HEER, onze God, begaan?”